De koeherder en het weefstertje |
(Chinees sprookje, vertaald uit het Engels/Duits door Peter van Nies) |
Lang geleden leefde er een koeherder waarvan niemand de naam meer weet. Hij was arm en leefde alleen in een hut aan de rand van het dorp. Op een dag dreef hij zijn kudde ’s ochtends vroeg naar buiten, maar hij kon geen geschikte weide vinden. Hij trok dus verder en vond uiteindelijk in een afgelegen dal een bergrivier geflankeerd door sappige weiden. Hij ging onder een boom zitten en hoorde plotseling stemmen en gelach. Hij ging er stilletjes op af en zag spoedig enkele meisjes die in de rivier aan het baden waren en veel plezier hadden. Hij sloop stilletjes naderbij, pakte de kleding van één van de meisjes en verstopte die achter een bosje. Hijzelf verborg zich achter een boom. De Heerser der hemelen en van alle elfen was vroeger een Jadekeizer. Hij had zeven bloedmooie dochters. De jongste werd wel het “weefstertje” genoemd, niet alleen omdat ze zulk prachtig wolkenbrokaat kon weven, maar ook omdat ze altijd het vlijtigst van alle weefsters was. Op een dag besloten de hemelse prinsessen af te dalen naar de wereld van de sterfelijken om plezier te maken. Zo kwamen ze op de aarde terecht en vonden daar een afgelegen, stil dal, waarin geen mens woonde. Ze renden heuvel op, heuvel af, en toen ze moe waren kleedden ze zich uit en sprongen in het koele water. Daar werden ze dus gezien door de koeherder, maar die wist niet dat het zeven hemelse prinsessen waren. Toen de prinsessen klaar waren met baden, kwamen ze de één na de ander uit het water, kleedden zich aan en vlogen terug naar de hemel. Enkel het arme weefstertje zocht vergeefs naar haar kleren, maar kon ze nergens vinden. Tenslotte begon het zachtjes te huilen. Daarop kwam de koeherder vanachter zijn boom te voorschijn en gaf haar haar kleren terug op voorwaarde dat ze met hem zou trouwen. Het weefmeisje had geen keus en dus beloofde ze het. Na de bruiloft waren ze allebei erg gelukkig! De koeherder vergat van louter geluk zelfs zijn kudde en het weefstertje roerde geen weefstoel meer aan: ze speelden de hele dag slechts met elkaar. De Jadekeizer had vanuit de hemel alles zien gebeuren. Hij zond een bode naar het weefstertje op aarde die haar wat wolkenbrokaat vroeg. Aangezien het meisje al lange tijd geen weefstoel meer had aangeraakt, kon ze de Jadekeizer ook geen brokaat sturen. Toen de Jadekeizer dat vernam, werd hij zeer boos en zette hij beiden aan de hemelse rivier in het firmament: de koeherder aan de ene kant en het weefstertje aan de andere. De rivier was zo breed dat je de andere oever niet eens kon zien, waardoor beiden veel liefdesverdriet kregen. Spoedig kwamen er vele eksters aangevlogen die met het liefdespaar medelijden hadden. Op de zevende dag van de zevende maand legden alle eksters hun vleugels op elkaar en vormden zo een lange brug over de hemelse rivier. De koeherder en het weefstertje konden nu over deze brug naar elkaar toelopen om zich halverwege te treffen. Vanaf dat moment herhaalt zich elk jaar op de avond van de zevende dag van de zevende maand hetzelfde tafereel: de eksters vormen een brug voor het liefdespaar. Op warme zomeravonden zien we aan de hemel nog de Melkweg met de hemelse rivier; aan de éne kant de koeherder en aan de andere het weefstertje. |