Koreaans sprookje

De ekster en de klok
(Koreaans sprookje, vertaald uit het Engels door Peter van Nies)

Dit verhaal speelt zich lang geleden af. Een slimme jongeman woonde in een klein bergdorpje. Na een jarenlange studie voor het staatexamen (Kwa-go) voor overheidsdiensten, durfde hij het eindelijk aan om op pad te gaan naar de hoofdstad om daar het examen af te leggen. Hij was blij dat hij eindelijk zover was, dat hij het examen kon afleggen, waarvoor hij zo hard gewerkt had. Hij liep dagenlang van de vroege ochtend tot de late avond. Hij kwam langs vele dorpjes, door dichte bossen en door bergpassen. Hij wilde graag zo snel mogelijk zijn bestemming bereiken.

Op een dag vertrok hij weer, zoals gewoonlijk, vroeg in de morgen. Na enkele uren door onherbergzame bergstreken te hebben gewandeld, kwam hij bij een dicht bos. Dit bos was zo dicht en bijna ondoordringbaar waardoor hij er omheen zou moeten lopen. Plotseling hoorde hij het angstige roepen van een vogel in doodsnood: "K-a-w! Kaw! Kaw! Kaw! Kaw! K-a-w! K-a-w!" In de veronderstelling dat er iets ernstigs met de vogel aan de hand was, liep hij zo snel als hij kon het bos in. Vlak voor een grote pijnboom hield hij halt. Het geluid kwam van een eksternest dat boven in de boom zat. Hij keek naar boven en probeerde de situatie zo goed mogelijk in te schatten. Hij schrok toen hij zag dat een grote slang een ekster wilde aanvallen, die de jongen in haar nest probeerde te beschermen. Hij droeg altijd een pijl en boog bij zich en bedacht zich geen seconde: met één goedgerichte pijl schoot hij de slang uit de boom die, dodelijk getroffen, op de grond viel.

Daarna vervolgde de jongeman, blij dat hij de vogels van een wisse dood had gered, zijn weg. Het begon al donker te worden, maar hij bleef doorlopen. Hij was erg ver van de bewoonde wereld en nergens was ook maar een enkel teken van leven te zien. De nacht viel en er was niets meer te zien dan de nachtelijke sterrenhemel door de kruinen van de bomen. Door honger en uitputting kon hij op een gegeven moment nauwelijks nog een stap verzetten. Hij voelde een zekere angst over zich heenkomen: "Waar zal ik vannacht slapen?". Rondspeurend in de duisternis, in de hoop een plekje te vinden, zag hij plotseling een zwak lichtschijnsel op tamelijk grote afstand. Al zijn krachten verzamelend, strompelde hij er naar toe.

Wie had nou gedacht dat hij midden in deze onherbergzame streek zo’n groot huis zou aantreffen? "Hallo….. Is er iemand thuis!" Hij bonkte op de poort en riep nog eens: "Hallo….. Is er iemand thuis?". Na een tijdje hoorde hij, hoe iemand de poort opende. Het was een beeldschone jonge vrouw. Hij zei: "Ik ben op weg naar Seoel waar ik een staatsexamen ga afleggen, maar het werd donker. Mag ik vannacht alsjeblieft hier blijven?". "O, natuurlijk, kom maar binnen alsjeblieft. Je zult wel erg hongerig en moe zijn. Ik zal wat te eten voor je klaar maken. " Spoedig daarna kwam ze al terug met allerlei zeldzame lekkernijen. Na dit feestmaal werd de jonge reiziger overmand door uitputting. Het liep al tegen middernacht en hij viel in een diepe slaap.

Hij werd plotseling wakker van het gevoel alsof hij stikte en geen adem meer kreeg. Hij constateerde dat hij omstrengeld werd door een enorme slang. "Help! Help!" kon hij met veel moeite uitbrengen. "Het heeft geen zin om te schreeuwen, mijn jongen! er is niemand in de buurt die je zou kunnen helpen. En ik heb op je zitten wachten! " Op dat moment besefte de jongeman, dat de beeldschone jonge vrouw in werkelijkheid deze slang was geweest maar dan in vermomming. "Je bent mijn vijand, jongen. Je had toch niet gedacht dat je veilig uit deze bergen zou kunnen wegkomen, hè?" "Vijand? Ik begrijp het niet. Wat heb ik dan gedaan om je vijand te worden?" "Je begrijpt het niet, hè? Nou, dan zal ik het je vertellen!"

De "slangdame" vertelde hem, dat de slang die hij eerder op de dag had doodgeschoten, haar man was en dat ze hem in dit huis gelokt had om de dood van haar man te wreken. Alles werd opeens duidelijk voor de jongeman. " Nou, dan zit ik aardig in de problemen. Er is weinig hoop dat ik hier nog levend uit zal komen." De jongeman smeekte met bevende stem: "Ik heb je man niet gedood omdat ik hem haatte, ik heb het enkel gedaan uit medelijden met die arme ekster. Ik ben op weg naar Seoel om een belangrijk examen af te leggen waarvoor ik jarenlang hard gestudeerd heb. Alsjeblieft, behandel me niet als een vijand. Als je mijn leven spaart, zal ik je goedheid nooit meer vergeten. Alsjeblieft, wees genadig voor mij."

De slang wilde niet luisteren naar zijn gesmeek, in plaats daarvan, omstrengelde ze hem nog eens extra hard. Hij kreeg bijna geen adem meer. Hij smeekte nog een keer met tranen in zijn ogen. "Oké dan! Ik zal je leven sparen, maar dan zul je één wens van mij moeten vervullen." "Ja, dat wil ik wel proberen, zeg me alsjeblieft wat deze wens is." "Prima. Luister nu goed. Diep in deze bergen, ligt een verlaten tempel. Er woont niemand. In die tempel hangt nog steeds een enorm grote klok. Als je deze klok drie keer laat luiden, zal ik je vrij laten." "Ja, dat kan zo moeilijk niet zijn. " "Maar wacht, mijn jongen! Juich niet te vroeg! Je moet de klok luiden van hier uit, waar je dus op dit moment bent!" En de slang vertelde, dat als hij de klok drie keer zou laten luiden, zij zou veranderen in een draak en naar de hemel vliegen, en dat dat voor hem de enige manier was om zijn leven te redden.

De jongeman realiseerde zich, dat hij in een hopeloze situatie verkeerde. Het was al bijna onmogelijk om in deze donkere nacht de tempel te vinden, laat staan om van hieruit de klok drie keer te luiden. Hij verzoende zich al met de gedachte dat zijn laatste uurtje geslagen had.

Een tijd lang gebeurde er niets en was het doodstil. Dan, plotseling, werd de stilte doorbroken door klokgelui: "Ding…. Ding…. Ding…." Precies drie klokslagen weerklonken één voor één in de nacht. Zodra de slang dit hoorde, liet zij onmiddellijk de jongeman vrij en verdween in de nachtelijke hemel. En op hetzelfde moment verdween ook het grote huis als sneeuw voor de zon.

Alles gebeurde zo snel, dat de jongeman als in een roes verkeerde. "Wat een vreemd verhaal! Wie luidde de klok? " Spoedig werd het ochtend. Nog steeds verbijsterd door de gebeurtenissen van die nacht, maakte hij zich op pad om de verlaten tempel te zoeken. Na een paar uur vond hij een halfvervallen tempel waarvan de klokkentoren nog in tact was. Net onder de klok, lagen drie met bloed bedekte, dode eksters! Hun koppen en snavels waren door de slag tegen de klok verbrijzeld……………………