De arend en de ekster

De arend en de ekster

Het klooster São Vicente de Fora te Lissabon (Portugal) bezit een verzameling tegeltableaus met afbeeldingen geïnspireerd op de fabels van La Fontaine. Het hierboven getoonde tableau vertelt de fabel van de arend en de ekster. (Foto: Peter Hammer)

DE AREND EN DE EXTER, een fabel van Jean de la Fontaine (1621-1659)

uit: “Fabelen van J. de la Fontaine in Nederduitsche vaerzen”, vertaling van Johannes Allart (1805)

Margot, een Exter, en de sterke luchtvorstin,
Een Arend, zo van aart, van spraak, van kleed, als zin,
Verr’ van elkander onderscheiden,
Vermaakten zich in ’t groen der weiden,
En raakten by geval in éénen hoek te saam’.
Dit was den bonten heer vry wat onäangenaam;
Hy voelde éénslags zyn hart door naren angst bezeten.
Maar de Arend, die juist had gegeten,
Stelt hem gerust, en zegt: “Myn vrind!
“Wy moeten by elkander blyven.
“De koning, die ’t heelal verslaaft aan zyn bewint,
“Wil somtyds zich den tyd verdryven;
“Waarom niet ik, die elk doe zien
“Hoe trouw ik ’s Hemels meester dien’?
“Kom, onderhou my vry, door my wat voor te klappen.”
Onze Exter dadelyk aan ’t snappen,

Van dit, van dat, gelyk de man
Dien ons Horatius zo kunstig heeft beschreven,
Die, door de babbelzucht gedreven,
Noch kwaad, noch goed, verzwygen kan.
Dees wist zo min waarvoor een bablaar word versleten,
Als onze bonte heer dat toonde hier te weten.
Hy klapt al voort, en bied zich aan
Om overal ter jagt op eenig nieuws te gaan.
De Hemel weet hoe hy als spie zich zou gedragen!
Het voorstel kon althans onze Arend niet behagen;

Dees duwt den klapper toe, vol spyt:
“Neen, blyf ter plaatse daar gy zyt…
“Maar hoe kon ik my ook dus in myn keur vergissen?
“De bek staat u niet stil, het snappen valt u licht.
“Vertrek terstond uit myn gezigt;
“Ik kan aan ’t hof een’ bablaar missen.
“Een bablaar doet toch niets dan kwaad!”
Margot verzwelgt die harde rede,
En was slechts met den last tot zyn vertrek te vrede,
Dat hem van alle vrees ontslaat.

’t Is zo vermaaklyk niet als vele lieden denken,
In gunst by aardsche goôn te staan;
’t Gunstwinnen gaat niet licht, brengt somtyds zorgen aan,
En rampen, die de rust van ’t hart niet weinig krenken.
Herzeggers, snuflaars, fraaije liên
Vol vleikunst, die we aan ’t hof doorgaans in soorten zien,
Vervelen dra, vooral als zy in alle deelen,
Gelyk onze Exter aan zyn hof,
Zich zien genoodzaakt om een dubble rol te spelen,
En steeds te klappen met verandering van stof.